Beethoven in Pocketsize: de cd van de negentiende eeuw

Beethoven in Pocketsize: de cd van de negentiende eeuw

 

door Jan Van den Bossche

 

Je hebt wellicht een opname van enkele symfonieën van Beethoven in huis. Sterker nog: veel melomanen hebben verschillende integrales in de kast staan en praten over die van Toscanini, Bernstein of Karajan. Wie van de historische uitvoeringspraktijk houdt, kan ook kiezen voor pakweg Norrington of Gardiner.

 

Hoe anders was het in de tijd van Beethoven zelf. De uitvoering van een symfonie door een professioneel symfonieorkest, evenwichtig samengesteld en goed voorbereid, was een rariteit. De kans dat je in een provinciestad een Beethoven-symfonie hoorde, was nagenoeg nihil, en zelfs in Wenen of Parijs was die kans eerder gering.

Orkest als instituut

Het orkest was van oudsher verbonden aan een hof of aan een kerk. In de 18ᵈᵉ eeuw onderhielden ook steeds meer adellijke families een eigen orkest, maar een burgerlijk concertleven van reguliere concertreeksen met symfonisch repertoire kwam pas in de loop van de 19ᵈᵉ eeuw op gang. De meeste grote orkesten die vandaag nog actief zijn (Berlijn, Londen, Amsterdam, Boston etc.), zijn pas rond 1900 ontstaan.

Beethovens carrière vond plaats in een tijd van overgang, de tijd van de Franse Revolutie en de Napoleontische oorlogen. Hij was nog voor een groot deel aangewezen op het mecenaat van muziekminnende aristocraten. Maar hij organiseerde ook concerten in eigen beheer, waarvoor hij dan zelf, met heel veel moeite, een orkest samenstelde.

CD

Stel je voor, je bent aanwezig bij zo een door Beethoven georganiseerd concert, waar voor het eerst zijn zesde symfonie, de ‘Pastorale’,  gespeeld wordt, en je weet dat het waarschijnlijk de eerste en meteen de laatste keer is dat je die prachtige muziek gaat horen. Dat is voor ons ondenkbaar. Wij kunnen na afloop thuis een cd opleggen of het werk opzoeken op Spotify. Een favoriete passage kunnen we tien keer na elkaar draaien, en bij een deel dat ons minder aanspreekt, kunnen we gewoon doorspoelen.

In de 19de eeuw was de relatie met het repertoire een heel andere. Wanneer het concertpubliek een werk heel erg mooi vond, konden ze ‘bis!’ roepen. Dan werd het nog een keer gespeeld; dat gebeurde ook midden in een opera of symfonie. Maar na afloop was men meestal aangewezen op bewerkingen voor een kleinere bezetting, die men dan zelf in huiselijke kring kon spelen.

Een cultuur van recycleren

Beethoven leefde en werkte in de tijd dat het aanzien van de kunstenaar groeide en men het kunstwerk (boek, schilderij of muziekstuk) begon te beschouwen als iets wat afgerond was, ‘klaar’ voor de eeuwigheid. Maar de algemene cultuur toen was nog een andere: bewerken, aanpassen en kopiëren waren aan de orde van de dag. Het was gebruikelijk dat componisten zelf talloze keren hetzelfde materiaal recycleerden. Bach is daarvan een bekend voorbeeld. De partituur was geen eindpunt. Muziekstukken waren levende organismen die zich ook ná de eerste uitvoering voortontwikkelden. Een bewerking was niet per se minderwaardig, het was een vertaling en vaak ook een hommage. 

De kwestie van het auteurschap

De cultuur van bewerkingen roept nieuwe vragen op met betrekking tot auteurschap. Wie is de ‘componist’ van een bewerking? Mag een bewerker aanpassingen maken, ingrijpen in het muzikale discours? In Beethovens tijd was auteursrecht nauwelijks geregeld, al helemaal niet internationaal. Dat gebeurde pas voorzichtig in 1886 op de Berner Conventie, die toen door slechts acht staten werd ondertekend, waaronder België. Vandaag zijn het er al 187.

Soms was de bewerker de componist zelf, zoals het geval was met de versie voor pianotrio die Beethoven van zijn tweede symfonie maakte – ook al gaat men er doorgaans van uit dat zijn leerling, secretaris en vriend Ferdinand Ries, het leeuwendeel van het werk voor zijn rekening nam. Dat de bewerking verkocht werd als pure Beethoven was mogelijk een marketingtruc: achter het maken en verspreiden van kamermuziekbewerkingen van symfonisch repertoire zat namelijk een interessant verdienmodel.

Piano als huisorkest

Er bestond ook zoiets als een ‘geautoriseerde’ bewerking; vaak in opdracht van de componist gemaakt, of in ieder geval goedgekeurd. Daarnaast was er ook de categorie van bewerkingen door eminente componisten. Een goed voorbeeld is Franz Liszt, die alle symfonieën van Beethoven voor piano bewerkte, maar bijvoorbeeld ook Richard Wagner maakte een bewerking voor piano van de Negende. In dit geval zijn de bewerkingen ook een hommage.

Maar het grootste deel van de bewerkingen was gericht op een steeds groeiende markt van bladmuziek voor gebruik in de huiselijk kring. In de tweede helft van de 19de eeuw kenden de pianobewerkingen een grote bloei. De piano was het huisorkest van de bourgeoisie en de markt werd overspoeld met bewerkingen voor twee, vier en zelfs acht handen van symfonisch repertoire.

Pop

Het bewerken van muziek en van kunstwerken is vandaag soms een controversiële affaire. Puristen halen er vaak hun neus voor op.  In de popmuziek gaat men er wat relaxter mee om: covers of remixes zijn bon ton. Ook in de film is het gebruikelijk om iets te herwerken: een toneelstuk, een roman of eerdere film ligt vaak aan de basis van een later script. Artistieke concepten kunnen vele vormen aannemen.

Het project Beethoven in Pocketsize van Gent Festival was behalve een creatieve ingreep in tijden van corona ook een eerbetoon aan een oude praktijk, maar vooral wierp het een nieuw licht op negen bekende meesterwerken.